Medelijders maken je klein

Courtney Love en Madonna9 april 2014 ♦ Petra Jorissen COLUMN

Moet medelijden in ere hersteld worden? Of is mede-lijden erger dan lijden en kunnen we het maar beter afschaffen? Petra Jorissen, naar eigen zeggen als rolstoeler grootgrossier in medelijden, heeft een uitgesproken antwoord op die vraag.

Ik stam uit het tijdperk van ‘hebt uw naasten lief gelijk uzelf’, het tijdperk waarin medelijden een ware deugd was. Medelijden was iets moois en noodzakelijks. Dat werd mij al op driejarige leeftijd door mijn moeder verteld.

Ik herinner me een zonnige zomerochtend, de radio stond aan, het programma Kleutertje luister stemde me vrolijk. Ik zat zoals altijd in de huiskamer in bed en mijn moeder keek van achter de vitrages uit het raam. Ze zag het schurftige paard van de schillenboer en toen nog iets anders waar ze zenuwachtig van werd. Ze mompelde iets van wel of niet opendoen, stond even in tweestrijd en besloot toen toch naar de voordeur te gaan. ‘Zukke mensen, daar motte toch meelij mee hebben,’ zei ze in zichzelf op weg naar de gang.

« Maar ja, daar zei je niks van tegen zo'n gebrekkige »

Even later kwam ze terug met mottenballen, een klosje wit garen, band en een karton elastiek. De hele kamer rook meteen naar mottenballen. Manufacturen waren het, gekocht van de gebrekkige die op z’n houten karretje langs de deuren ging. Ze hield de vitrage schichtig een beetje opzij zodat ik de gebrekkige ook kon zien. ‘Het is toch wat, hè, als ge toch zo bent.’ Ik legde geen enkel verband met mijn eigen leven, op de achtergrond ging Kleutertje luister verder, maar ik vond er ineens niks meer aan. Nog altijd een beetje van slag borg ze de mottenballen en manufacturen snel op in de lade van het naaimachinemeubel. Het elastiek was verduurd, zag ze meteen. Maar ja, daar zei je niks van tegen zo’n gebrekkige.

Buurvrouw Spierinks kocht nooit stinkende waar van dat gebochelde ventje. ‘Gewoon laten bellen en niet opendoen,’ was haar advies. Dat vond mijn moeder niks. Ach, ze waren niet katholiek. Het waren nu eenmaal mensen waar ‘niks bij zat’, dat verklaarde een hoop. De buurvrouw was ook nog eens ernstig ziek en zwaar benauwd. Dat was wel erg, maar dat kwam ervan als je zonder God of gebod leefde.

Ziehier mijn eerste, zij het niet bewuste, confrontatie met medelijden.

De gebrekkige kwam elke maand terug, de mottenballen en manufacturen stapelden zich op in de lade van de naaimachinekast. Heel veel andere confrontaties met mezelf als doelwit zouden nog volgen. Confrontaties met goedbedoelende buurvrouwen, tantes en pastores die regelmatig op bezoek kwamen met poppen, heiligenbeeldjes en veel wit uitgeslagen koetjesrepen om te kijken naar het ‘Zorgenkiendje’. Wat ik me vooral herinner zijn de uitroepen en jammerklachten (vooral van de dames) van och en ach en ach gut. ‘Zo’n levenslustig kiendje dat zo goed kan zingen en dan zó. En moet je die oogjes zien, zo scheel, daar kunde tegenwoordig toch iets aan laten doen, Marie.’

En altijd was er iets ongemakkelijks tijdens en na die bezoeken; spanning en schaamte, vooral bij mijn moeder en mij. De bezoekers hadden toch het beste met ons voor?

Nee, we spraken er nooit over. Tot ik haar op zesjarige leeftijd eens vroeg waarom ik zoveel kreeg en de andere kinderen niet. Toen zuchtte ze en zei dat het kwam omdat ik niet zo goed was als de anderen.

« Doe nog een cognacje voor meisje Jorissen »

Maar gelukkig, je bent jong en – ook al ben je zó – je wilt wat. In die tijd van mijn jonge volwassenheid werd ik niet onder het larmoyante medelijden bedolven, schermde ik me ervoor af. Wel had ik vaak te maken met dronken mannen in het café, mannen die als ze nuchter waren me geen blik waardig keurden en me nooit aan zouden durven spreken. Maar in benevelde toestand komen alle remmen los. Iemand die zó is, is er veel erger aan toe dan jijzelf met je alcoholprobleem, je vrouw die je niet begrijpt en de hele wereld die ook nog eens tegen je is. Als hij zo zou zijn, dan sprong hij geheid meteen in het water. Omdat ik dat niet deed, oogstte ik enorm veel bewondering. ‘Abel, doe nog een cognacje voor meisje Jorissen.’

Het was de tijd van het marxisme en feminisme. Je had de onderdrukkers en de onderdrukten en de wereld leek behoorlijk overzichtelijk. ‘Je laat je gebruiken door die onderdrukkers,’ zei menig vriendin geïrriteerd. ‘Waarom sla je er niet eens op?’ D’r op slaan was op zich een aardige optie voor een vrouw, vond ik. Maar een alcoholist slaan? Nee, dat was gemeen, ze waren immers zo... zielig. Bovendien zijn gratis dure drankjes nooit weg als je leeft van een studiebeurs.

Het medelijden, demonstratief en oh zo jammerlijk, kwam in volle hevigheid terug toen ik in de jaren tachtig dieper naar het Zuiden afzakte en in Maastricht ging wonen. Als ik in mijn auto stapte en met veel gewurm de rolstoel erin kreeg, stak de bovenbuurvrouw haar diepe decolleté met daarboven een altijd keurig gekapt hoofd uit het raam en draaide steevast hetzelfde riedeltje af. ‘Foei, foei, foei. ’t Is mich get.’ Als ik thuiskwam met een volle tas boodschappen, dus nog meer gedoe, ging het raam wederom open. ‘Och, daar is ons sukkeleertje weer,’ bazuinde ze naar beneden. Het klonk opgewekt, een beetje jubelend zelfs.

Ook de zaterdagochtenden bij de slager waren steeds weer een crime. ‘Biste mer allein? Foei, foei, foei,’ was de vaste begroeting. Alle dames met keurig gekapte hoofden, te bruine gezichten en zorgvuldig ingepakte dozen met vlaaien voor de zondag, draaiden zich om, schudden meewarig hun hoofd en zoemden een beetje mee. En ook al was ik intussen 33, een stukske worst zou ze wel lusten, toch? Dat het verschrikkelijk was dat zo iemand alleen boodschappen moest doen, stond buiten kijf.

« Mefrou, de slavernij is afgeschaft »

Tijd om op te krassen, richting Amsterdam, de stad waar alles kon en de mensen nergens van opkeken. Met het demonstratieve medelijden heb ik in Amsterdam veel minder te maken. Mensen bieden soms hulp aan zonder gekreun en gejammer en toevoegingen dat het toch wel erg is en meer van die neerhalende zaken.
Axis Dance CompanySteeds vaker krijg ik – vooral ’s morgens – de bitse reactie: ‘Nee, geen tijd,’ als ik iets vraag. Verslaafden willen meestal wel helpen, maar dan tegen betaling van een euro of een paar sigaretten. Onlangs vroeg ik twee zwarte jongens of ze de deur van een warenhuis open wilden houden. ‘Mefrou, de slavernij is afgeschaft.’ Trots en met opgeheven hoofd liepen ze door. No hard feelings.

Ik dacht helemaal van het vernederende gejammer af te zijn, tot onlangs tegenover mij een ouder echtpaar op driehoog kwam wonen. Als ik de deur uitkom met rolstoel, scootmobiel, handbike of ander rollend materieel, hangt de nieuwe overbuurvrouw regelmatig uit het raam. ‘Hallo buuv, weer gezellig op pad? Ik zag u vanmorgen worstelen met die stoel en dat liftje. Ik riep Harrie erbij, want die was me toch weer een partij sjacherijnig. “Wij zijn wel oud,” zeg ik tegen ’m, “maar als ik haar in die auto zie stappen is me hele dag weer goed. Man, man, wat een gedoe.”’

Wat doet al dat medelijden met mij? Deze staaltjes overziend, kan ik niet anders dan zeggen dat het oude hoogstaande, maar oh zo sentimentele en demonstratieve medelijden, nauw samenhangend met de christelijke naastenliefde, mij een gruwel is. Letterlijk genomen is medelijden een simpel begrip dat zelfs wel iets gezelligs heeft. Ik lijd en de ander lijdt met me mee, gewoon omdat eh... ja, waarom eigenlijk? Omdat mijn lijden dan minder wordt? Samen lijd je minder, vergelijkbaar met dat je vroeger samen sterker stond. Nee, zo werkt het niet. Van medelijden ga ik juist lijden.

« Al medelijdend vechten we elkaar de tent uit »

Mijn indruk is dat de Medelijders zich meestal ver boven mij plaatsen. De Medelijder beziet zichzelf in de situatie van een ander met als overheersende gedachte ‘My God, zoiets zou ik zelf nooit willen meemaken.’ Arrogant en zelfverheffend. Ook al had ik nog zo’n goede zin en dacht ik aan allerlei vrolijke dingen, lijden zou ik. Mijn (vermeende) leed doet de Medelijder zijn eigen leven meer naar waarde schatten en daar is altijd winst uit te halen.

Medelijden houdt je kort, verlamt, maakt monddood en zet ondertussen allerlei intrapsychische processen in gang. Vaak niet de friste.

Bij veel Medelijders bespeur ik een gevoel van superioriteit. Dat gevoel roept bij mij meteen een ander soort superioriteit op. De zalvende pastoor, de larmoyante buurvrouwen en tantes van vroeger veranderden algauw in een volgevreten wolf en een setje magere, mekkerende geitjes. De bovenbuurvrouw uit Maastricht leek met de dag meer op een kalkoen in gevangenschap. Oh, dat gerimpelde decolleté, het leek wel leer. En dan die onderkinnen, ze werden per keer zwaarder. Al die lellen werden steeds groter en lillender. Gewoon een kwestie van zelfbescherming zal de psycholoog zeggen.

Veel andere dieren volgden. Ik zal ze u verder besparen. Toen mijn nieuwe bovenbuurvrouw onlangs weer eens uit het raam hing, doemde voor mijn geestesoog meteen het beeld van oude Harrie op. Bloedsjacherijnig zat-ie in zijn leunstoel zich af te vragen hoe hij in godsnaam de dag weer door moest komen. ‘Ach gut,’ was mijn eerste gedachte.

Al medelijdend vechten wij elkaar de tent uit, de wereld door. Zo heeft God het vast niet bedoeld.

Petra Jorissen

Petra Jorissen
Redacteur Deviant, freelance journalist. Deze column verscheen eerder in Deviant 38.

Illustratie rechtsboven: Courtney Love en Madonna look-alikes. Foto David LaChapelle.
Linksboven: voorstelling van Axis Dance Company.