Ter herdenking van Jan Foudraine

2 maart 2016 • Fijgje de Boer en Heinz Mölders • GESCHIEDENIS

Jan Foudraine1

Afgelopen maandag werd bekend dat de bekende psychiater Jan Foudraine op 87-jarige leeftijd is overleden. Hij kreeg in 1971 met zijn boek Wie is van hout... nationale en internationale bekendheid. Het was een aanklacht tegen de heersende psychiatrie. Het boek werd in zeven talen vertaald en alleen al in Nederland bereikte het een oplage van 200.000 exemplaren. Als eerbetoon aan deze vernieuwer herplaatsen we een (ingekort) interview uit Deviant 29 (2001) waarin hij openhartig terugblikt op de tumultueuze ontvangst van zijn boek en wat dat met hem deed.

Je schreef eens dat je in een groot isolement terechtkwam nadat je boek was verschenen. Hoe kwam dat?

'Het succes van het boek kwam op een moment in mijn leven dat ik helemaal alleen was. Ik had geen gezin, weinig vrienden, geen groepssteun. Dat enorme succes kwam op mij alleen af. Ik had geen toevluchtsoord in de zin van een filosofie of politieke ideologie. Ik werd een cultuurhervormer, een Jezus Christus van de psychiatrie, maar stond met mijn rug tegen de muur. Ik was niet gebouwd uit het materiaal van wat je een revolutionair zou kunnen noemen. Ik ging helemaal niet door met hervormen, was verbijsterd over wat er gebeurde en was er toen al van overtuigd dat je de mensheid kunt vergelijken met een grote psychiatrische inrichting. Dat wist ik toen al en nu ben ik daar helemaal van overtuigd. Ik kwam in een toestand van grote existentiële wanhoop terecht, die zeven jaar heeft geduurd.’

Foudraine2Maar op dat moment was er toch een kritische beweging in de psychiatrie, zowel nationaal als internationaal?

‘Ik had aansluiting kunnen vinden, maar deed dat op de een of andere manier niet. Ik was namelijk een heel naïeve figuur. Dat boek Wie is van hout… heeft ook een hele naïeve kleur. Toch ben ik blij met die naïviteit. Ik had een eigenaardige, laten we maar zeggen non belonging, waarschijnlijk al vanaf mijn vroegste jeugd. Ik hoorde nergens bij en had kennelijk ook niet een behoefte ergens bij te horen. Dat “erbij willen horen” zie ik nu als een van de meest catastrofale neigingen van de mens, dat zogenaamde “groepsdierverlangen”. Ik hoorde nergens bij en dat is niet onbelangrijk midden in de wanhoop die ik toen ervaarde. Achteraf prijs ik me gelukkig dat weinigen mij te hulp kwamen.’

Want anders was je niet in contact gekomen met de mystici. Zo rond 1978 ben je naar Poona gegaan, naar Bhagwan. Bedoel je dat?

‘Ik ging eerst door een dal. Ik begon meer te drinken, luisterde naar Peggy Lee die zong “Is that all there is?”. Maar toen werd ik gevoelig voor de oproep van de mysticus die na zeven jaar tegen mij zei: “Zou je niet bij jezelf willen horen?” Toen vroeg ik me af: wat is dat “jezelf”? Toen zei hij: “Nou, je visie over de mensheid is juist, de mensen zijn volslagen krankzinnig. Het gaat erom tot jezelf te behoren en "jezelf" is niet het denkende zelf, niet het voelende zelf en ook niet het verlangende zelf. Het is zelfs niet je lichamelijke zelf. Wie ben ik?”
Op zulke fundamentele vragen krijg je bij de dominee, de priester of de paus geen antwoord, ook niet bij de psychiater. Het antwoord kun je bij de huidige mystici vinden. Dat heeft mijn leven gevuld en ondertussen heb ik een groot aantal boeken hierover geschreven.’

Maar dat is dan wel een hele individuele oplossing.

‘Oh, dat is het ook. De echte religieuze weg is absoluut alleen. Het is nooit in groepen. Het is een zuiver individuele zaak. Maar terug naar jullie beginvraag. Ik was op zoek naar erkenning. Ik had in Amerika gewerkt en terug in Nederland bleken alle plaatsen aan de universiteiten bezet. Mijn droom ooit professor te worden ging in rook op. Ik herinner me dat ik naar professor Baan ging, een hele lieve man, die zei: “Foudraine, ik raad je aan terug te gaan naar Amerika. Je zult in Nederland altijd een roepende in de woestijn blijven.” Toen heb ik Wie is van hout… geschreven en het hem toegestuurd. Op de titelpagina schreef ik: “Ik heb toch nog even geroepen.” Kort erna overleed Baan, maar hij heeft het nog gelezen. In ieder geval was Wie is van hout… mijn uiting van frustratie.

Mijn pogingen om na dat succes een baan te krijgen maakten me pas echt ongelukkig. Want ik wilde er tóch bij horen. Ik werkte onder andere een tijdje als psychiater in Heiloo en later in Vogelenzang, waar ik volstrekt kapot ging. Dat was het einde van mijn route; ik kwam daar in een soort democratiseringsgeweld terecht waar ik helemaal gek van werd.’

Wat bedoel je met democratiseringsgeweld?

‘Het waren allemaal broeders en zusters die het goed bedoelden, maar die alles in vergaderingen wilden uitwerken. Dat was verschrikkelijk. Daarnaast werd ik natuurlijk ook geconfronteerd met de inrichtingspsychiatrie. Ik werd overweldigd door een zee van ellende, waar ik erg gevoelig voor was en het succes van Wie is van hout… speelde mee. Er belden letterlijk vaders en moeders met de zogenaamde schizofrene zoon aan, die zeiden: “Dokter, u hebt gelijk, wij hebben ons kind krankzinnig gemaakt.” Ja, er waren ouders die zo eerlijk waren om dat te zeggen.

Ik stond met mijn rug tegen de muur. Met die aansluiting bij andere kritische mensen lukte het klaarblijkelijk niet, omdat ik niet van dat materiaal was gemaakt. Ik bedoel, het was natuurlijk mijn verantwoordelijkheid om belangstellenden, medestrijders voor de kritische psychiatrie of anti-psychiatrie, om me heen te verzamelen. Ik hield trouwens niet van dat woord anti-psychiatrie. Het ging en gaat uiteindelijk om het afwijzen van het medische model. Dat wordt dan automatisch anti-psychiatrie genoemd, maar het gaat om het fundamenteel onjuiste medische begrippenkader dat de psychiatrie is blijven hanteren en dat nu vastomlijnder is dan ooit.’

iStock 000010585027Medium 1 klIs het mogelijk een andere psychiatrie vorm te geven?

‘Het medisch model is traditioneel, oud en krachtig. De biologische psychiatrie is daar een logisch uitvloeisel van. De huidige psychiatrie heeft zich op dat model vastgelegd met zonder twijfel de meest absurde en rampzalige consequenties. In die benadering bestaat er geen respect voor mensen, hun complexiteit en hun immense mogelijkheden qua groei, rijping en realisatie. Die zaken worden onder de voet gelopen, want je spreekt dan toch meer over lichamen met een ziekte die chemisch gerepareerd moeten worden.

Het gaat erom dat honderdduizenden mensen vierkant in de bak cement van het medische model worden gezet. Tegen die mensen wordt bijvoorbeeld gezegd: “Jij hebt een schizofrene handicap, je hebt een rusteloze activiteit in de zijkwabben van je hersenen, een soort erfelijke ziekte. We zullen voorkomen dat je een psychose krijgt door je chemische middelen toe te dienen en verder moet je met je handicap leren leven.” Dat is de huidige boodschap. En niemand protesteert. Ook het Trimbos-instituut niet, nota bene een instituut dat vernoemd is naar een psychiater die mijn kritiek deelde. De kern van mijn kritiek is dat het concepten zijn die een verwoestende uitwerking op mensen hebben.

Ik heb wel een droom over hoe het anders kan, over psychotherapie als nieuwe waarachtige professionele identiteit, maar hoe krijg je dat voor elkaar? De kern van psychotherapie is voor mij het interpersoonlijke proces. Psychotherapie bestaat uit een ontmoeting tussen twee mensen en heeft betrekking op wat zich in de diepte en qua gevoelsontplooiing tussen die twee mensen kan ontvouwen. Alles wat men in die relatie probeert te vermijden – the avoidance of relationship – kan als het ware in het bewustzijn worden getild: het vermijden van intimiteit en daarmee van diep vertrouwen en van openbaring in diep vertrouwen. Dat is een fundamenteel intermenselijk proces en dat is uiteindelijk liefde. Maar dat is een term die we schuwen. Psychotherapie is een functie van liefde.’

pillen uitdelen 1989Daar rust een taboe op...

‘Natuurlijk rust daar een taboe op. Liefde, empathie, invoelend vermogen kun je niet organiseren. Dat is onmogelijk. De grote vraag is: wat is een waarachtige psychotherapeut? Dat is een persoon die inzicht en technische vaardigheden afkomstig uit de psychoanalyse, de Gestalttherapie, gedragstherapie en hypnotherapie tot zich neemt, maar die ook een basisvorming nodig heeft. Naar mijn mening moet die psychotherapeut van de toekomst aansluiting vinden bij de sociale wetenschappen; naast kennis van het intrapsychische en interpersoonlijke moet hij ook kennis hebben van de sociale psychologie en sociologie.

Ten slotte, dat is voor mij een belangrijk punt, zal hij ook een spirituele dimensie aan zijn handelen moeten kunnen toevoegen. Daartoe roep ik de psychotherapeuten op. Het wordt hoog tijd dat zij zich verdiepen in de glasheldere wijze waarop mystici uit de vorige eeuw en zij die nu leven, communiceren over de essentie, over de werkelijke oorzaak van het menselijke lijden. In prachtige boeken, video’s en audiotapes van nu levende mystici wordt ongelooflijk helder onder woorden gebracht wat met begrippen als verlichting of zelf-realisatie wordt bedoeld. Kortom ik vind, zonder dat alle psychotherapeuten en hun cliënten nu verlicht moeten worden, wat natuurlijk onzin is, dat ze wel degelijk die spirituele dimensie aan hun bestaan en hun visie kunnen toevoegen.’

Politieke strijd lijkt nu wel nodig voor het voortbestaan van de psychotherapie.

‘Psychotherapeuten zijn van nature niet geneigd tot machtsvorming en politieke strijd. Het eerste wat zij zouden moeten doen is het opheffen van de fragmentatie in het veld, want als je gefragmenteerd bent, kun je in de politiek niets ondernemen. Je zult tot een grotere eenheid moeten komen van visie en de enorme betekenis van intensieve psychotherapie duidelijk moeten maken. In de politiek vraagt men naar bewezen effecten, terwijl ik denk dat onuitputtelijke menselijke mogelijkheden, de interpersoonlijk ontmoeting en de verdieping daarvan en het openbaren van alles wat is weggestopt, een effect sorteert dat helemaal niet te meten valt. Dat maakt dat psychotherapeuten een notoir onvermogen hebben om naar een wetenschappelijke evaluatiecommissie te gaan en hun werk te laten zien.

In een lezing voor Parnassia vertelde ik hoe ik drie jaar met een man gewerkt heb, die door iedereen zonder twijfel als een klassieke schizofreen zou worden betiteld. Twee, drie jaar is die man bij mij geweest. Ik heb zijn verwarde taalgebruik vertaald en ik had het gevoel in al die jaren geen millimeter op te schieten, maar ik ben toch doorgegaan. Tot mijn verbazing gebeurde er een mirakel: hij veranderde en wel op zo’n manier dat ik op een gegeven moment een briefje van zijn nieuwe vriendin kreeg, waarin zij schreef: “Ik ben je zo dankbaar dat je Wim – zo zullen we hem maar even noemen – onbeschadigd uit het graniet hebt weten te hakken, want ik heb nu een heerlijk vriendje.” Ik heb ze samen ontmoet en toen ik een keer op straat liep, zag ik hem voorbijrijden op de fiets met zijn vriendin op de bagagedrager. Toen had ik geen neiging om achter hem aan te gaan hollen en te vragen: “Zullen we ons werk aan een wetenschappelijke evaluatiecommissie voorleggen?” Dan zou hij zeggen: “Ben je hartstikke gek geworden?”

Foudraine1Maar de medische psychiatrie heeft in haar bestaan toch wel wat bereikt?

‘Het begon met syfilis en dementie en de verwarring die daardoor ontstond. Dat leidde ertoe dat men zei: “Die syfilis hebben we in de hersenen aangetoond, dus zullen we andere dingen ook kunnen aantonen in de hersenen en dan hebben we het mysterie van het afwijkend gedrag verklaard.” Dat werd een vast omschreven model en dat bestaat nu nog.

Het hele begrip geestelijke gezondheid is onzinnig. Er bestaat helemaal geen geestelijke gezondheid. Er bestaan unieke mensen met hun unieke programmering en natuurlijk ook een genetische constitutie. Die leven een droom die voor velen een nachtmerrie is en dat is hun leven. In de psychotherapie, de intensieve psychotherapie dan, kunnen we van een nachtmerrie een klein beetje een gewone droom maken.

Het medische model lijkt oppermachtig, maar er komt een moment waarop de slinger weer terugzakt, waarop psychosociale factoren belangrijker worden en hersenventrikels en hersenstofwisselingsstoornissen minder accent krijgen. Die ontwikkeling zie je trouwens nu al.’

Met dank aan Jan Theunissen