Nieuwe dwangwet helpt psychiater, niet patiënt
6 februari 2017 • Gee de Wilde • DWANG
Op 2 februari sprak de Tweede Kamer over de Wet Verplichte GGZ. Helaas ging de discussie vooral over de vervloekte observatiemachtiging van drie dagen, die gelukkig van tafel ging. Je weet maar nooit tegenwoordig. Voor het overige kwam de wet er zonder veel kleerscheuren vanaf (op 14 februari zijn de stemmingen). Jammer, want hij geeft een verkeerd signaal af. Namelijk dat we blij mogen zijn dat het dwangarsenaal in ambulante (thuis)situaties wordt uitgebreid. Psychiaters zijn er misschien mee geholpen, maar patiënten niet.
Twaalf jaar gepalaver
Voorlopig komt er een einde aan twaalf jaar gepalaver van psychiaters, juristen en patiëntenorganisaties over een nieuwe manier om vrijheidsbeperking bij psychiatrische patiënten te regelen. De discussies gingen oorspronkelijk over hoe er wettelijke waarborgen konden komen tegen onnodige en onterechte gedwongen opnemingen en dwangbehandelingen. De voorstellen voor toetsingscommissies waarin ook vertegenwoordigers van patiënten en hun familie zitting hadden, werden echter naar de prullenbak verwezen. Te omslachtig en te bureaucratisch.
Wie nu de wetteksten leest, merkt dat de dokters – psychiaters en geneesheer-directeuren – het voor het zeggen hebben. Weliswaar heeft de rechter het laatste woord, maar hij bepaalt zijn oordeel op grond van wat deskundigen aanleveren. Dat is jammer, want in het leven van mensen met ernstige psychische problemen speelt meer dan alleen een psychiatrische ziekte of aandoening. Die is zelden alleen de aanleiding voor een crisis die zou nopen tot ingrijpen.
Zorgverlamming
Pogingen om van deze wet een betere te maken dan de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) zijn mislukt. Daarbij is het gezag van de medische stand niet de enige reden waarom deze wet geen verbetering is. Begin deze eeuw hoopten velen op verbetering. Toen verschenen er artikelen waarin psychiaters zich erover beklaagden dat ze psychiatrische patiënten niet buiten de kliniek konden helpen, wanneer zij in crisis waren. Psychiater Remmers van Veldhuizen noemde dat ‘zorgverlamming’. Ze konden niet met simpele dwangmedicatie een crisis helpen bezweren, zodat patiënten weer aanspreekbaar zouden zijn, en ze dus niet gedwongen hoefden te worden opgenomen, met alle negatieve gevolgen van dien.
Van de BOPZ mocht dat niet. Alleen Inbewaringstellingen, met daaraan vaak een isoleercel gekoppeld, waren toegestaan. Als we als samenleving preventiever wilden gaan werken en tegelijkertijd voor patiënten de gang naar het ziekenhuis wilden voorkomen, moesten psychiaters meer handelingsvrijheid krijgen. Volgens Van Veldhuizen moest er daarom in plaats van de ‘dwangwet’ BOPZ een ‘behandelwet’ komen. Dwang zou enkel in het uiterste geval ingezet moeten worden, maar wel tijdig, en gedwongen opname en isoleren zouden geminimaliseerd moeten worden. Van Veldhuizen had met zijn mobiele teams (FACT) in Noord-Holland-Noord laten zien dat het kon werken. Nu de rest van het land nog en een goeie wet.
Gevaarscriterium
In die oude BOPZ staat echter al wat Van Veldhuizen wilde. De BOPZ hanteert het zogenoemde gevaarscriterium. Iemand mag gedwongen worden opgenomen, wanneer hij of zij een gevaar voor zichzelf, voor de omgeving of voor de samenleving vormt, en wanneer ‘het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend’. Opname als uiterste middel, als al het andere niet (meer) werkt. Dit zogenoemde ‘ultimum remedium’-principe staat dus niet alleen in de nieuwe, maar ook in de oude wet.
Het wrange is dat de GGZ dit principe nooit als leidend voor het beleid van de instellingen heeft willen gebruiken. Wanneer de GGZ vanaf het begin van de jaren negentig had ingezet op hulpverlening in de samenleving, dicht bij de mensen, dan zou naar verwachting het aantal inbewaringstellingen, gedwongen opnames en eenzame opsluitingen drastisch naar beneden zijn gebracht.
Het tegendeel gebeurde. Na de invoering van de ultimum-remedium-wet BOPZ in 1993 steeg het aantal dwangmaatregelen sterk. De GGZ zag hier geen aanleiding in het roer om te gooien. Zeker, er kwamen meer mobiele teams, zoals de eerder genoemde FACT-teams, maar zelfs in 2016 constateert het Trimbos-instituut in de Landelijke monitor ambulantisering en hervorming langdurige GGz dat ‘er vooralsnog geen aanwijzingen [zijn] dat het aandeel van de ambulante zorg in de beschikbare middelen van de GGZ-instellingen stijgt’. Psychiater Jim van Os benadrukt met zijn ‘Nieuwe GGZ’ dat het tijd wordt eindelijk eens werk te maken van psychiatrie ‘dicht bij huis’. Het Aanjaagteam Verwarde Personen, in 2015 door minister Schippers geïnstalleerd om meer grip te krijgen op individuele crisissituaties in de samenleving, constateerde hetzelfde: zet in op voorkomen van erger, en doe dat dichtbij de mensen die in crisis zijn.
Ambulante dwang
Maar hoe zit het dan met de nieuwe mogelijkheden om ambulante dwang uit te oefenen ter voorkoming van een gedwongen opname? Is dat dan geen verbetering in de nieuwe wet? Afgezien van de mogelijkheid de BOPZ in die zin te wijzigen, zeggen ‘goede’ ambulant-werkende psychiaters dat zij een dergelijk instrument zelden nodig hadden. Goed zorgverlenerschap is onder de oude wet niet verboden.
Dat de GGZ een mammoettanker lijkt, zien we ook aan alle pogingen die de laatste jaren zijn ondernomen om in de klinieken eenzame opsluitingen in een isoleercel of op de eigen kamer te verminderen en af te schaffen. Al twintig jaar worden er projecten uitgevoerd om aan deze mensonterende situaties een eind te maken. Slechts in een handvol instellingen heeft dat tot succes geleid, terwijl er genoeg succesvolle interventies beschikbaar zijn. De nieuwe Wet Verplichte GGZ zal ook daar weinig aan veranderen.
Gee de Wilde is klinisch psycholoog en ex-voorzitter van het Landelijk Platform GGz